De Grand Tour van De Jonge Joseph 2004  

 

Week 1, 2 en 3

 

Het plan

Het plan is van Krimpen aan de Lek naar Venetië te varen. Ooit spontaan ontstaan toen een interviewer mij naar mijn privé-droom vroeg en ik die op dat moment nog niet had. Nu ik net met pensioen ben is de tijd daarvoor aangebroken.

De route gaat via Normandië, Bretagne naar Bordeaux. De Golf van Biskaje om Spanje heen is een te forse uitdaging, daar is het schip ten slotte niet op gebouwd en de bemanning al helemaal niet. Dus gaan we via een afsteker door het Canal du Midi naar de Middellandse zee. Daarna gewoon de Franse en Italiaanse kust volgen, wellicht nog wat Sicilië en dan de Adriatische kust langs naar Venetië.

We doen dat niet in één ruk, het moet geen corvee worden; waar je van houdt moet je lang over doen. Dus het gaat in een periode van drie zomers met twee overwinteringen van de boot (één in Zuid Frankrijk in Buzet in het Canal Latéral à la Garonne en één in Zuid Italië).

In Venetië aangekomen gaat de boot daarna op een dieplader weer terug naar Krimpen.

 

De boot

De Stichting Luctor et Emergo, waarin mijn broer Chiel en ik een groot aandeel hebben, heeft al 26 jaar een eikenhouten Zeeuws vissersschip (type Hengst) dat in 1903 werd gebouwd en waarvan wij de meeste onderdelen al een keer hebben (laten) vervangen. De hengsten werden vroeger gebruikt voor de mossel- en krabbenvisserij in de Zeeuwse wateren en op de Zuiderzee. Het is een van oorsprong 17e eeuws model dat in het begin van de 20e eeuw is uitgestorven. Er zijn nu nog drie exemplaren in Nederland, waarvan er één op dit moment volledig wordt gerestaureerd in Vlissingen.

Onze hengst is 10.75 m lang (10 meter in jachthavens) en 3.85 breed. Het is een platbodem die slechts 70 cm diep steekt en makkelijk droogvalt.

Net na 1945 is De Jonge Joseph door de toenmalige Bols-directeur Dietz van een kajuit voorzien en als jacht in gebruik genomen. Zeewaardig volgens de normen van 2004 is hij niet (er is geen zelflozende kuip), maar als je de weerberichten goed bijhoudt en geen gekke dingen doet, zou het moeten lukken. Ten slotte is de boot al door ons meerdere malen naar de Oostzee rondom Denemarken tot in Polen, Normandië en langs de Engels oostkust gezeild.

 

De bemanning

Er zal steeds met familie, vrienden en vriendinnen worden gevaren. De meesten hebben al vaak meegevaren of gebruikten de boot zelfstandig. Elke twee weken wordt er van bemanning gewisseld. Een auto brengt de nieuwe bemanning en dezelfde rijdt de oude bemanning weer naar Nederland. Het is de kunst de bemanning dit jaar tevreden te houden zodat zij volgende jaren ook nog eens meewillen, tenslotte is het reservoir niet onuitputtelijk al zijn er nog ettelijke die dit jaar niet konden of aan de beurt kwamen. Chiel en zijn kinderen hadden dit jaar allemaal andere beslommeringen, maar Dries en Ragna hebben Joseph al gereserveerd in april/mei 2005 en Chiel en Ine, Hanne en Hans en Jeroen zullen zeker ook hun kans schoon zien als het schip eenmaal in het Zuiden ligt.

 

De eerste anderhalve week

Na een periode met veel klussen zijn de belangrijkste werkjes gedaan en kan er vertrokken worden, twee dagen later dan gepland, op woensdag 14 juli.Gelukkig hebben Sander, Rolf en Chiel op cruciale momenten flink de armen uit de mouwen gestoken, anders was het nog later geworden. De dingen die nog moeten gebeuren kunnen onderweg, alles daarvoor is de laatste weken aangeschaft en dat geeft onderweg nog bezigheid ook. Aan boord zijn tevens Sander en Christa en Michiel. De eerste dag bleek een dynamocontrolelampje te blijven branden. Het blijkt (na het controleren van beide dynamo’s) slechts een kapot draadje van het lampje.

Na tussenstops in Willemsstad, Kats en Middelburg gaan we op zaterdag 17 juli om 8 uur door de sluis van Vlissingen, waar Michiel van boord stapt om weer te gaan werken. In Kats wilde de motor niet voorgloeien, ook dat bleek een kapotte draad. Kennelijk is er bij het inbouwen van de 2 nieuwe tanks (vuilwatertank en een extra drinkwatertank) wat beschadigd.

Tot dan toe is er alleen maar tegenwind geweest en veel regen. Het klaart op, maar de wind blijft tegen. ’s Middags in de haven van Oostende wordt bij felle zon de nieuwe zonnetent geprobeerd. Die is goed gelukt. Een overtrekkend noodweer met windkracht tien bewijst dat hij ook geschikt is voor regen én felle wind kan trotseren. Alle moeders van de schepen om ons heen (en ook de mijne) hangen meteen aan de telefoon om te zien of hun kinderen het hebben overleefd, want het raasde ook over Nederland.

Via Duinkerken, Gravelines en Boulogne arriveren we in Étaples. Alles nog steeds op de motor, net als alle andere Nederlandse zeiljachten die dezelfde kant opgaan, de lichte wind is tegen of geheel afwezig.

Bij vertrek uit de haven van Boulogne hoor ik een plons en zie ik twee benen in gele zeilbroek nog net boven het water uitsteken. Sander gleed uit bij het afzetten met de pikhaak. Hij komt (met bril op) weer boven, grijpt de pikhaak en klimt via de inmiddels uitgehangen zwemtrap weer naar binnen. Hij blijkt later een paar ribben te hebben gekneusd maar vaart gewoon door al moet hij zich wel ontzien. Paracetamol en vloeibare verdovingsmiddelen houden hem op de been.

Het weer wordt allengs beter, het is al vrij snel zonnig, terwijl in Nederland de regen nog regeert.

In Étaples kun je alleen één uur voor tot één uur na Hoogwater naar binnen. Het is een vreemde gewaarwording bij aankomst bij de uiterton, enige uren voor Hoogwater, de volgende boeien meters hoog op het zand te zien liggen. Maar het water loopt razendsnel naar binnen en wij volgen meteen. Soms lopen we even vast, maar 5 minuten later kun je alweer verder. Dat is het voordeel van een platbodem. Een uur vóór Hoogwater wordt iedereen in Étaples en le Touquet zenuwachtig en maakt zijn bootje klaar, want je kunt maar 2-3 uur zeilen. Anders is er te weinig water en te veel stroom. Het is een vrolijk gezicht met al die zeiltjes.

De volgende dag, als we weg willen, worden we door de havenmeester gewaarschuwd voor windstoten tot 130 km/u. We zullen nog twee dagen blijven en de volgende bemanning afwachten. Sander bedenkt nog een constructie om het zorglijntje van de zwaardlierhendels niet mee te laten draaien, door dikke visloden er aan te knopen. BB-lier knelt toch nog af, maar door hem op ringetjes te zetten is dat ook verholpen. De 6 boutjes op de grondplaat blijken van pisbakkenstaal en waren kuis verrot. Daar meteen rvs in gezet.

Omdat ik nog een Europese organisatie leidt heb ik daarvan een computer aan boord meegekregen met draadloze verbinding. Dit heeft het grote voordeel dat er elk gewenst moment op internet het weerbericht voor dat gebied van France Météo kan worden binnen gehaald. Wat een luxe; geen onverstaanbare berichten op uren dat het je niet schikt (of zoals vaak gewoon vergeet te luisteren). Een ander voordeel is dat het thuisfront regelmatig met dit soort verslagen op de hoogte kan worden gehouden.

 

Week 3

 

Frank, Else en Michiel zijn de nieuwe bemanningsleden. We moeten zondag om 4 uur op om het tij mee te hebben en met wind tegen tij boksen we op de motor tegen metershoge golven op en vrijwel iedereen heeft wat last van de maag of erger. Eenmaal  flink buiten de kust wordt de zee rustiger en zetten wij zeil naar Le Tréport, de volgende dag naar Dieppe en daarop naar Saint Valéry en Caux. Vandaar komen we langs de beroemde krijtrotsen van Étretat. Tot dan toe op de motor omdat er geen wind was. We besluiten toch tot een fotosessie dus tuigen het schip op en blazen de rubberboot op. Na de foto’s krijgen we als dank een lekker noordenwindje. De halfwinder (een enorm groot en licht zeil van het puntje van de kluiverboom tot achter de kajuit) gaat bij en die trekt ons met 7 knoop tot voorbij Le Hâvre in Honfleur. We liggen in de sluis naast een gerestaureerd Frans vissersschip met een groep Franse shantiezangers aan boord die er niet genoeg van krijgen. Vrolijke boel dus. In de haven meren we aan de “Zingende Vissers” en we vergapen ons aan de fraaie gevelwanden, samen met hordes toeristen. Else viert haar verjaardag in Le Chat Qui Pêche. De volgende dagen via Ouistreham naar Port-en-Bessin. Een echt vissershaventje ( en dat is goed te ruiken ), waar wij zo’n beetje het enige jacht zijn. Wel veel toeristen, maar vooral uit Frankrijk. Een Franse huisvrouw vindt ons blank houten schip, nadat ze naar de houtsoort heeft geïnformeerd ‘vraiment noble’. We oogsten sowieso overal veel bekijks. Veel Fransen varen een stukje om ons van nabij te kunnen zien en er worden regelmatig spontaan duimen omhoog gestoken en ook enkele malen geapplaudisseerd. We krijgen zelfs kushandjes toegeblazen en we nemen maar aan dat ze voor de boot bedoeld zijn.

Zaterdag haal ik Michiel weer van de trein in Bayeux en worden de tapijten bekeken, terwijl Frank en Else op de vouwfietsen Omaha Beach bezoeken. Daarna Sint Vaast (oesters!!) en Cherbourg. Op weg naar St Vaast zat ik binnen te emailen met kantoor toen langzamerhand de computer van tafel dreigde te schuiven. Buiten gekomen bleek het inmiddels flink door te waaien. Een echte windbui; na het eerste rif moest het tweede er ook direct in. Vanuit Cherbourg naar Omonville, een paradijselijk dorpje zonder haven, dus weer voor anker.

 

We zijn inmiddels 12 dagen op het schema voor, maar dat is nuttig, want er komt over twee weken een binnenvaartbemanning en dan moeten wij in elk geval in Saint Malo zijn om het kanaal door Bretagne te nemen. Zo hebben we nog wat tijd voor de Kanaaleilanden, hetgeen niet was ingepland. Ooit wel eens aandrang gehad om daar als toerist naar toe te gaan. Dat het met het eigen schip kan is een meevaller. Het eerste eiland, Alderney, wordt al op 4 augustus aangedaan. Na met helder weer te zijn vertrokken uit Omonville komen we in een poepdikke mist terecht. Je hebt geen keus met 7 knoop stroom mee en volledig in het blinde varen we door op de GPS. Enkele malen doen we de motor uit om te luisteren of we andere schepen horen. Als we volgens ons (de GPS dus) voor de havenmonding moeten liggen blaast enkele malen een zware fluit en we verkeren in grote onzekerheid of we gezien worden op de radar en waar het schip op zal doemen. Het is spannend.